De Deerhound Standaard in woord en beeld.
“A Most Perfect Creature of Heaven”
The Scottish Deerhound
“A most perfect creature of heaven …. of the noblest northern breed …. deep in chest, strong in the stern, black colour, & brindled on chest & legs, not spotted with white, but just shaded into grey – strength to pull down a bull – swiftness to catch an antelope.”
The Talisman, Sir Walter Scott.
Om te beginnen moeten we accepteren dat de perfecte Deerhound niet bestaat. Maar als fokker zou je er wel naar moeten streven om de perfecte Deerhound proberen te fokken en als keurmeester zou je altijd moeten blijven zoeken naar de perfecte Deerhound. Dit houdt in dat je moet proberen om de beste rasvertegenwoordiger een passende kwalificatie toe te kennen. Hierdoor kan het wel gebeuren dat je niet hoger komt dan een ZG, gewoon omdat de (nagenoeg) perfecte Deerhound niet in de ring staat. Maar wat is “de” perfecte Deerhound? Dat is voor iedereen anders. Daar de standaard bij de meeste punten behoorlijk wat ruimte laat voor eigen interpretatie, zijn er vele verschillende typen Deerhounds. Dat is altijd zo geweest en dat zal altijd zo blijven. En dat is goed, zolang ze binnen de standaard vallen. En daar gaat het om.
In een aantal punten is de standaard zeer duidelijk en is het niet zo moeilijk om daar een invulling aan te geven maar als fokker en keurmeester moet je meer weten dan dat er in de standaard staat. Daarom is het ook erg belangrijk om A: de oude standaarden te bestuderen, B: te lezen wat de “oude” fokkers, die de Deerhound nog gebruikten voor de hertenjacht, schreven over het ras en C: om te kijken hoe een Deerhound jaagt/zich beweegt in het vrije veld. De huidige lure-coursing is natuurlijk niet dat waarvoor de Deerhound gefokt is. Het is een leuk spelletje dat de ene Deerhound serieuzer neemt dan de andere. Er zijn Deerhounds die absoluut niet achter een lapje plastic aan gaan maar perfect jagen op echt wild en omgekeerd. Maar je kan tijdens een coursing wel heel goed zien of de betreffende hound zich goed kan bewegen en in staat is om dat te doen waarvoor hij gefokt is. Ik ken vele Deerhounds die in de showring fantastisch lopen maar absoluut niet kunnen jagen maar ik ken nog meer Deerhounds die niet correct lopen maar wel zeer goede jagers zijn. Dit zit tussen de oren maar … de niet goed lopende hounds zullen, als ze zeer regelmatig moeten jagen, vroeg of laat problemen krijgen met de banden, pezen en gewrichten. Daarom zou je moeten streven naar Deerhounds met een correct gangwerk, goede hoekingen maar niet overdreven, sterk bone en krachtige voeten.
Maar het belangrijkste is TYPE. Wat is type? Miss Hartley omschreef het als volgt: “Type is de optelsom van die qualiteiten, welke kenmerkend zijn voor het ras, en welke van een dier geen hond maar een Deerhound maken. Het mag nooit worden vergeten dat een kruising of bastaard, bone, substantie, perfecte voeten en het beste gangwerk kan hebben; maar deze eigenschappen, hoe belangrijk ook, alle tezamen, kunnen hem nooit maken tot een Deerhound. Als je naar een Deerhound kijkt en het woord weemoedig / droefgeestig komt ongevraagd in je gedachten; als je een beeld krijgt van Deerhounds die verdwijnen in de mist van het verleden, is het zeer waarschijnlijk dat de hound typisch is”.
Voordat er shows bestonden, het uiterlijk ondergeschikt was aan de prestatie en het type was vastgelegd door de werkcapaciteiten, was er een oud Keltisch rijm om de Miol Chu, oftewel; “de hond voor de jacht op wilde dieren” te beschrijven. Het gaat als volgt:
“An eye of sloe, with ear not low,
With horse’s breast, with depth of chest.
With breadth of loin, and curve in groin.
And nape set far behind the head:
such were the dogs that Fingal bred.”
En de prent van de Deerhound, hierboven afgebeeld, voldoet perfect aan dit rijmpje! De eerste “officiële” beschrijving van de Deerhound werd gemaakt door heren Hickman en R. Hood Wright. Deze werd op 26 november 1892 goedgekeurd tijdens een meeting van de Club en in juni 1901 aangenomen. Deze standaard is met één of twee kleine toevoegingen in 1948 officieel aangenomen door de Engelse Kennel Club.
In rood plaats ik de huidige standaard, in blauw de originele standaard en in geel de Nederlandse vertaling. Mijn commentaar staat in wit. Bijgevoegd foto’s ter verduidelijking (ga met de muis op de foto staan en u ziet de bij behorende tekst, klik op de foto en u krijgt een groter exemplaar te zien).
FCI-Standard No 164 / 05.12.2012 / EN Deerhound
ORIGIN: Great Britain.
LAND VAN HERKOMST : Groot Brittannië.
DATE OF PUBLICATION OF THE OFFICIAL VALID STANDARD: 08.10.2012
DATUM VAN PUBLICATIE VAN DE OFFICIEEL GELDIGE STANDAARD: 08.10.2012
UTILIZATION: Racing dog, hunting dog, companion.
DOEL: Renhond, jachthond, gezelschapshond.
FCI-CLASSIFICATION: Group 10 – Sighthounds. Section 2 – Rough-haired Sighthounds. Without working trial.
FCI-CLASSIFICATIE: Groep 10 – Zichthonden. Sectie 2 – Ruwharige Zichthonden. Zonder werkproef.
BRIEF HISTORICAL SUMMARY: The Deerhound, known at one time as the Scottish Deerhound, has mystery surrounding his origins, but there are grounds for thinking the Deerhound may have been introduced to Scotland by Phoenician traders. Certainly there were running hounds there when the Romans arrived. The breed has hunted the red deer for a thousand years, and although today more accustomed to the show ring, he has remained similar in type over the centuries.
Hieronder mijn vertaling.
KORTE HISTORISCHE SAMENVATTING: De Deerhound, vroeger bekend als de Schotse Deerhound, heeft mysterie rondom zijn oorsprong, maar er zijn gronden om aan te nemen dat de Deerhound waarschijnlijk in Schotland is ingevoerd door Fenicische handelsreizigers. Voor zeker waren er windhonden toen de Romeinen arriveerden. Het ras heeft het Edelhert voor duizend jaar bejaagd en alhoewel vandaag de dag meer te vinden in de showring, is hij door de eeuwen heen in type hetzelfde gebleven.
GENERAL APPEARANCE: Resembles a rough-coated greyhound of larger size and bone.
ALGEMEEN VOORKOMEN: Lijkt op een ruwharige Greyhound, echter groter en met zwaarder beendergestel.
Dit is wel een heel erg belangrijk punt. Een Deerhound is geen grote ruwharige Greyhound, hij moet er alleen op lijken. Hij moet de lange lijnen van de Greyhound hebben en niet vierkant gebouwd zijn. Hij moet niet de lange hals van de Greyhound hebben omdat hij niet zoals de Greyhound zijn prooi van de grond moet oppakken. Als de Deerhound net zo’n lange hals als de Greyhound zou hebben, zou dit veel te kwetsbaar zijn bij de hertenjacht. Ook heeft de Deerhound meer lendenwelving, een iets afvallender croup en iets meer hoeking in de achterhand dan de Greyhound, dit omdat dat nodig is voor het werken in de heuvels. Ook moet de Deerhound niet op een Ierse Wolfshond lijken. Het hoofd is totaal anders: de Ier heeft een blokhoofd, de Deerhound een conisch hoofd (van boven gezien) zoals van de Greyhound. Als een Ier en een Deerhound gelijktijdig om de hoek van een deur komen, kunt u zodra de neuzen verschijnen, zien wie wie is. De neus van de Deerhound is veel puntiger en steekt dus verder voor zijn kaken uit. De Ier is veel zwaarder van bouw, meer ribbenwelving, iets minder lendenwelving, minder elegant.
BEHAVIOUR / TEMPERAMENT: The build suggests the unique combination of speed, power and endurance necessary to pull down a stag, but general bearing is one of gentle dignity. Gentle and friendly. Obedient and easy to train because eager to please. Docile and good tempered, never suspicious, aggressive or nervous. Carries himself with quiet dignity.
GEDRAG EN TEMPERAMENT: De bouw geeft de indruk van een unieke combinatie van snelheid, kracht en uithoudingsvermogen, noodzakelijk om een hert neer te halen, maar de doorsnee houding is zacht en waardig. Zacht en vriendelijk. Gehoorzaam en makkelijk iets aan te leren door zijn wil te behagen. Gezeglijk en met een goed temperament, nooit achterdochtig, agressief of nerveus. Gaat door het leven met een stille waardigheid.
Het karakter van de Deerhound is zeer speciaal. Ze zijn uitermate zacht en gevoelig. Ook hele jonge pups voelen al heel snel aan welke stemming er in huis heerst en als je veel tijd met ze doorbrengt leren ze alles ontzettend snel. Wij liefhebbers zeggen altijd dat een Deerhound geen hond is, de Deerhound staat ergens tussen hond en mens. Ze gedragen zich ook niet honds en kijken neer op honden die blaffen of agressie vertonen. Een jonge reu moet in zijn puberteit wel even begeleid worden in zijn gedrag naar andere reuen maar één keer goed corrigeren als hij gromt zorgt er meestal wel voor dat hij de rest van zijn leven zich keurig weet te gedragen. Zelf heb ik nog nooit problemen gehad met reuen en/of teven. Ik heb altijd van beide geslachten meerdere tegelijk en zelfs tijdens de loopse dagen van de teven maken de reuen geen ruzie terwijl ze gewoon allemaal in huis verblijven. Ik denk altijd dat hoe moeilijker je zelf doet hoe moeilijker de hounds worden. In ieder geval is agressie absoluut niet te tolereren, in geen enkele omstandigheid! Ook angst en nervositeit behoren absoluut niet bij de Deerhound voor te komen.
CRANIAL REGION:
SKULL: Flat rather than round, with very slight rise over eyes. Broadest at ears, tapering slightly to eyes. Skull coated with moderately long hair, softer than rest of coat. STOP: No stop.
FACIAL REGION:
NOSE: Slightly aquiline and black. MUZZLE: Tapering more decidedly to nose. In lighter coloured dogs black muzzle preferred. LIPS: Level. Good moustache of rather silky hair and some beard. JAWS/TEETH: Jaws strong, with a perfect, regular and complete scissor bite, i.e. the upper teeth closely overlapping the lower teeth and set square to the jaws. EYES: Dark. Generally dark brown or hazel. Light eyes undesirable. Moderately full with a soft look in repose, but keen, far-away look when dog is roused. Rims black. EARS: Set on high and in repose folded back. In excitement raised above head without losing the fold and in some cases semi-erect. A big thick ear hanging flat to the head or a prick ear most undesirable. Ear soft, glossy and like a mouse’s coat to the touch; the smaller the better, no long coat or fringe. Ears black or dark coloured.
HEAD AND SKULL: The head should be broadest at the ears, tapering slightly to the eyes, with the muzzle tapering more decidedly to the nose. The muzzle should be pointed but the lips level. The head should be long, the skull rather flat than round, with a very slight rise over the eyes, but with nothing approaching a stop. The skull should be coated with moderately long hair, which is softer than the rest of the coat. The nose should be black (though in some blue-fawns the colour is blue) and slightly aquiline. In the lighter coloured dogs a black muzzle is preferred. There should be a good moustache of rather silky hair and a fair beard. EYES: The eyes should be dark; generally they are dark-brown or hazel. A very light eye is not liked. The eye is moderately full, with a soft look in repose, but a keen, far-away look when the dog is roused. The rims of the eyelids should be black. EARS: The ears should be set on high, and, in repose, folded back like the Greyhound’s, though raised above the head in excitement without losing the fold, and even in some cases semi-erect. A prick ear is bad. A big thick ear hanging flat to the head, or heavily coated with long hair, is the worst of faults. The ear should be soft, glossy, and like a mouse’s coat to the touch, and the smaller it is the better. It should have no long coat or long fringe, but there is often a silky silvery coat on the body of the ear and the tip. Whatever the general colour, the ears should be black or dark-coloured. MOUTH: Teeth Level.
CRANIALE STREEK
SCHEDEL: Schedel eerder vlak dan rond, met een lichte verhoging boven de ogen. Het breedst bij de oren, een weinig versmallend naar de ogen. Schedel bedekt met matig lang haar, dat zachter is dan de rest van de vacht. STOP: Geen stop.
GEZICHTSSTREEK
NEUS: De neus moet licht gebogen zijn en zwart. SNUIT: Duidelijk meer versmallend naar de neus. Bij lichter gekleurde honden heeft een zwart masker de voorkeur. LIPPEN: Gesloten. Er moet een goede snor zijn van tamelijk zijdeachtig haar en enige baard. KAKEN EN TANDEN: De kaken moeten sterk zijn met een perfect regelmatig en volledig scharend gebit, d.w.z. de boventanden moeten de ondertanden nauwsluitend overlappen en recht in de kaken staan. OGEN: Donker. Gewoonlijk donkerbruin of hazelnootkleuring. Lichte ogen zijn ongewenst. Het oog moet matig vol zijn met in rust een zachte uitdrukking, maar een scherpe in de verte turende blik wanneer de hond opgewonden is. De randen van de oogleden moeten zwart zijn. OREN: Hoog aangezet en in rust naar achteren gevouwen. Bij opwinding boven het hoofd gericht zonder de vouw te verliezen en in sommige gevallen half opgericht. Een groot, dik oor dat plat tegen het hoofd hangt of een prikoor is ongewenst. Het oor moet zacht en glanzend zijn en aanvoelen als een muizenvelletje. Hoe kleiner hoe beter, zonder lange beharing. De oren moeten zwart of donker gekleurd zijn.
We zien tegenwoordig toch wel aardig wat “lelijke” hoofden. Dit wordt meestal veroorzaakt door te lichte ogen, te weinig pigment, te grote en/of niet goed gevouwen oren en/of geen parallellisme. Dit laatste staat niet in de standaard maar is wel degelijk belangrijk voor het correcte type hoofd. Tevens zien we de laatste tijd hoofden met te veel stop en/of te hoog voorhoofd en/of een te sterk ontwikkelde occiput (achterhoofdsknobbel). Ook zien we wel hoofden die te fijn zijn. Men moet altijd in gedachten houden dat de Deerhound met zijn kaken een hert moet kunnen vast houden en neer halen, dus deze moeten sterk zijn. Maar een Deerhound mag absoluut geen bakken hebben. Veel Deerhounds tonen in de showring een laag aangezet oor. Dit komt door desinteresse. Als er iets gebeurt zult u zien dat het oor (meestal) op de goede plaats zit. Het garnituur kan een discussiepunt zijn maar kijken we naar de oude prenten van Deerhounds dan zien we dat ze toentertijd weinig garnituur hadden. Er wordt gesproken over een goede snor, enige baard en matig lang haar op het hoofd. Teveel is niet functioneel en te weinig geeft type-verlies. Het is heel belangrijk dat de adel er van af druipt. Dit wordt bewerkstelligd door correcte, nagenoeg parallelle neus-schedel lijnen, de licht gebogen neus (geen ramsneus!), mooie kleine, hoog aangezette en goed gevouwen oortjes, een mooi donker oog omrand door goed gepigmenteerde (zwarte) oogleden en een adellijke houding door een sterke “nape”.
NECK: Very strong with good reach sometimes disguised by mane. Nape of neck very prominent where head is set on, no throatiness.
NECK: The neck should be long: that is, of the length that befits the Greyhound character of the dog. An over-long neck is not necessary or desirable, for the dog is not required to stoop to his work like a Greyhound, and it must be remembered that the mane, which every good specimen should have, detracts from the apparent length of neck. Moreover, a Deerhound requires a very strong neck to hold a stag. The nape of the neck should be very prominent where the head is set on, and the throat should be clean cut at the angle and prominent.
HALS: Sterk, van een goede lengte, soms gemarkeerd door een kraag. De hoofd-nek overgang met sterk geprononceerd zijn, de keel droog.
De hals van een Deerhound moet uitermate krachtig zijn, dit wordt het beste beschreven in de oude standaard (blauw). Als u met uw hand over de schedel strijkt richting nek, dan voelt u direct achter de occiput een “deuk” met daarna een sterke welving, de “nape”, de nekaanzet, maar de rest van de nek moet ook krachtig zijn! Hij moet duidelijk naar de schoft toe verbreden zodat er een mooie vloeiende overgang naar de rug ontstaat.
Een mooie kraag is, net als een mooie staart, een sieraad voor de Deerhound.
BODY: Body and general formation that of a greyhound of larger size and bone. BACK: Flat topline undesirable. LOIN: Well arched and drooping to tail. CROUP: Drooping, broad and powerful. Hipbones set wide apart. CHEST: Deep rather than broad, not too narrow and flat-sided.
BODY: The body and general formation is that of a Greyhound of larger size and bone. Chest deep rather than broad, but not too narrow and flat-sided. The loin well arched and drooping to the tail. A straight back is not desirable, this formation being unsuitable for going uphill and very unsightly.
LICHAAM: Lichaam en algemene bouw moeten zijn als van een Greyhound van grotere afmetingen en zwaarder beendergestel. RUG: Een vlakke bovenbelijning is ongewenst. LENDENEN: Goed gewelfd en afvallen naar de staart. KRUIS: Aflopend, breed en krachtig. Veel ruimte tussen de heupbeenderen. BORST: Eerder diep dan breed maar niet te smal en vlak.
Een Deerhound moet net als een Greyhound iets langer zijn dan hoog. Het lichaam moet u altijd betasten omdat een rijke vacht vaak korter doet lijken dan het is, zowel de lichaamslengte als de beenlengte. Een Deerhound moet een duidelijk zichtbare lendewelving hebben. Het hoogste punt van de lendewelving ligt het mooist bij de vierde wervel na de keerwervel. De helling van het bekken is ongeveer 45 graden, hierdoor krijg je een mooi afvallende croup die lang en sterk verbredend naar de zitbeenderen moet zijn met minstens 8 cm tussen de heupbeenderen. De achterbenen staan hierdoor iets wijder dan de voorbenen.
Bij een atleet als de Deerhound is het ’t mooist als de borstkas tot net boven de ellebogen reikt. Hierdoor is de hound wendbaarder. Ook moet hij voldoende ruimte tussen de voorbenen hebben zodat het front niet te smal is. Dit kan alleen als de voorborst goed voelbaar is. Het borstbeen moet ook niet te kort zijn en mag tot wel 20 centimeter achter de ellebogen komen. Goede ribwelving is ook erg belangrijk, dit geeft ruimte aan hart en longen. We zien tegenwoordig erg veel hounds met echt te weinig ribwelving. De eerste ribben na de schouderpartij zijn nog wat vlak maar hierna moeten ze duidelijk meer welven zodat ze van boven gezien minstens net zo breed zijn als de schouderpartij. Ze moeten niet zo gewelfd zijn als bij de Ierse Wolfshond maar iets meer als bij de Greyhound. Ook verder naar beneden toe moeten ze niet te vlak zijn. Een goede Deerhound heeft een grotere borstomvang dan schofthoogte!
TAIL: Long, thick at root, tapering and reaching almost to ground. When standing dropped perfectly straight down or curved. Curved when moving, never lifted above line of back. Well covered with hair; on upper side thick and wiry, on under side longer and towards end a slight fringe is not objectionable. A curl or ring tail undesirable.
TAIL: Should be long, thick at the root, tapering and reaching to within about 1,5 inches of the ground. When the dog is still, dropped perfectly straight down or curved. When in motion it should be curved when excited, in no case to be lifted out of the line of the back. It should be well-covered with hair; on the inside, thick and wiry; on the underside longer, and towards the end a slight fringe is not objectionable. A curl or ring tail is very undesirable.
STAART: De staart moet lang zijn, dik bij de aanzet, geleidelijk in een punt uitlopen en bijna tot aan de grond reiken. In rust volkomen recht naar beneden hangend of gebogen. Beweegt de hond, dan moet de staart gebogen zijn maar in geen geval boven de rug geheven. Hij moet goed behaard zijn, met aan de bovenkant dik haar dat stug aanvoelt, aan de onderzijde wat langer haar. Een licht franje aan het einde is niet bezwaarlijk. Een krul- of ringstaart is ongewenst.
Een mooie Deerhoundstaart is lang, goed behaard, dik bij de aanzet, zonder knikken of bobbels en uitlopend in een punt. Met lang bedoelen we ongeveer 2 tot 5 cm boven de grond, dat is het mooist. Een staart tot de hak, een ring- of krulstaart en een slecht behaarde staart zijn echt lelijk. Wat ook absoluut de mooie, vloeiende belijning van een Deerhound schaadt, is een te hoog gedragen staart, wat we helaas nogal eens zien.
Een mooie staart is, net als een mooie kraag, een sieraad voor de Deerhound.
FOREQUARTERS:
GENERAL APPEARANCE: Forelegs straight, broad and flat. SHOULDER: Well laid, not too far apart. Loaded and straight shoulders undesirable. ELBOW: Good breadth desirable. FOREARM: Good breadth desirable. FOREFEET: Compact and well knuckled. Nails strong.
HINDQUARTERS:
GENERAL APPEARANCE: With great length from hip to hock. Bone broad and flat. STIFLE (Knee): Well bent. HINDFEET: Compact and well knuckled. Nails strong.
FOREQUARTERS: The shoulders should be well sloped, the blades well back and not too much width between them. Loaded and straight shoulders are very bad faults. The fore-legs should be straight, broad and flat, a good broad forearm and elbow being desirable.
HINDQUARTERS: Drooping, and as broad and powerful as possible, the hips being set wide apart. The hind legs should be well bent at the stifle, with great length from hip to the hock, which should be broad and flat.
FEET: Should be close and compact, with well-arranged toes. Nails strong.
VOORHAND: De voorbenen moeten recht, breed en vlak zijn. SCHOUDERS: Goed liggend, met niet te veel ruimte er tussen. Beladen en steile schouders zijn ongewenst. ELLEBOOG EN OPPERARM: Goede breedte gewenst.
ACHTERHAND: Flinke lengte van heup tot hak. Het bot moet breed en vlak zijn. HEUPEN: Ruim van elkaar liggend. KNIEGEWRICHT: Goed gebogen.
VOETEN: Compact met goed gebogen tenen. De nagels moeten sterk zijn.
Als je naar de achterhand van een Deerhound kijkt, moet het eerste wat in je gedachten opkomt “kracht” zijn. Zowel van opzij als van achter moet het er stabiel en zeer krachtig uitzien. Dit moet zich ook uiten in het gangwerk. Over de beenlengte wordt nergens gesproken maar in het boek van Curtis M. Brown wordt vermeld dat een goede Deerhound een beenlengte-schofthoogte verhouding van 1,27 – 1 moet hebben. En als ik kijk naar de goed werkende hounds klopt dit aardig. In ieder geval is de beenlengte altijd duidelijk meer dan de helft van de schofthoogte maar bedenk wel dat veel beharing de hound korter op de been doet lijken. Dus altijd goed voelen! Over het aantal graden van de hoekingen wordt ook niets gezegd maar het mooist is het als de hoek schouderblad-opperarm ongeveer 115 tot 120 graden is en de punt van het schouderblad loodrecht boven de elleboog is. Wel moet de opperarm duidelijk langer zijn (ongeveer 2 cm) dan het schouderblad, dus de opperarm ligt iets steiler dan het schouderblad. In de achterhand moet veel lengte zijn van heup tot hak. Regelmatig zien we dat het dijbeen te kort is, het ziet er dan zeer ongebalanceerd uit. Ook moet de Deerhound vlak ‘bone’ hebben. Dit wil zeggen dat van opzij gezien het voorbeen breed is maar van voren gezien smal; oftewel de doorsnede van de onderarm is ovaal. Ook de andere onderdelen moeten vlak tonen. Wel erg belangrijk is dat de Deerhound als atleet enige vering in de polsen heeft, zo’n 15 graden is het mooist. Vele keurmeesters beweren dat bij de windhonden de lengte van het schouderblad en de opperarm even lang is maar dit komt voort uit het feit dat er verkeerd gemeten wordt. Er wordt dan gemeten van 1 naar 3 en van 3 naar vier. Dan zijn de afstanden inderdaad gelijk maar dit is niet de lengte van de botten! De lengte van het schouderblad loopt van 1 naar 2 en de lengte van de opperarm loopt van 3 naar 4. Zo gemeten zal blijken dat bij bijna alle windhonden de opperarm langer is dan het schouderblad.
GAIT / MOVEMENT: Easy, active and true, with a long stride.
GANGWERK: Licht, energiek en zuiver, met uitgrijpende gangen.
Eigenlijk zou dit genoeg moeten zeggen maar het blijkt dat veel mensen erg veel moeite hebben om een goed gangwerk te herkennen. Het “easy” herkent men doordat men ziet dat het de hound totaal geen moeite kost om voort te bewegen, het gaat als vanzelf, de hound zweeft bijna. “Active” is dat de hound niet sloft, met een actieve houding in een goed tempo loopt en “true” is dat de benen zonder te slingeren, in een rechte lijn bewegen, van voren naar achteren en van boven naar beneden (dus niet koehakkig, nauw, frans of met uitgedraaide ellebogen/knieën). Wel moet de hound convergeren, dat wil zeggen dat de voeten, in een hoger tempo dan stap, tijdens het gaan naar elkaar toe komen. Als de hound zeer snel draaft zullen de pootafdrukken bijna in een rechte lijn staan. Doet de hound dit niet, dan zal het zwaartepunt tijdens het lopen heen en weer slingeren en hierdoor wordt het voortbewegen belemmerd. Het lopen ziet er dan moeizaam uit. De “long stride” ontstaat als de hound goed gehoekt is en de hoekingen voor en achter in balans zijn. Tijdens de draf moet de voorvoet van achter, laag over de grond (niet zo laag als bij b.v. de Duitse Herder), naar voren gebracht worden en ongeveer, bij een correcte hoofdhouding, onder het oog op de grond neer komen. Het hoofd moet niet hoog gedragen worden.
Door de goed gehoekte achterhand en de gewelfde lendenpartij heeft de Deerhound een enigszins opwaarts gangwerk. Dit houdt in dat als je tijdens het draven naar de rugbelijning kijkt, dat deze niet in een strakke maar een golvende lijn beweegt.
Een Deerhound moet dansen!
Ook tijdens het draven moet een Deerhound zijn welving in de lendenpartij behouden.
Doordat de hierboven afgebeelde hound meer hoeking in de achterhand heeft dan in de voorhand, tilt hij zijn voorpoot te hoog op en heeft voor meer bereik dan achter. Tevens gaat hij bijna sikkelhakkig. Het ziet er in de ring “prachtig” uit maar het is niet het “easy going” gangwerk wat we graag bij de Deerhound zien.
Zeer correcte lichaamshoudingen en gebalanceerde gangwerken. Let op: de lendenwelving van de achterste hound zorgt ervoor dat het lijkt dat de voorste hound een verkeerde rugbelijning heeft.
COAT:
HAIR: Shaggy, but not overcoated. Woolly coat unacceptable. The correct coat is thick, close-lying, ragged; harsh or crisp to the touch. Hair on body, neck and quarters harsh and wiry about 8 cm to 10 cm long; that on head, breast and belly much softer. A slight hairy fringe on inside of fore-and hindlegs.
COLOUR: Dark blue-grey, darker and lighter greys or brindles and yellows, sandy-red or red fawns with black points. A white chest, white toes and a slight white tip to stern are permissible but the less white the better, since it is a self-coloured dog. A white blaze on head or white collar unacceptable.
HAIR: The hair on the body, neck and quarters should be harsh and wiry, and about three or four inches long; that on the head, breast and belly is much softer. There should be a slight hairy fringe on the inside of the fore and hind legs, but nothing approaching the “feather” of a Collie. The Deerhound should be a shaggy dog, but not over-coated. A woolly coat is bad. Some good strains have a mixture of silky coat with the hard, which is preferable to a woolly coat; but the proper coat is a thick, close-lying, ragged coat, harsh or crisp to the touch.
COLOUR: Colour is much a matter of fancy. But there is no manner of doubt that the dark blue-grey is the most preferred because quality tends to follow this colour. Next comes the darker and lighter greys or brindles, the darkest being generally preferred. Yellow and sandy-red or red-fawn, especially with black points, i.e. ears and muzzles, are also in equal estimation, this being the colour of the oldest known strains, the McNeil and Chesthill Menzies. White is condemned by all the old authorities, but a white chest and white toes, occurring as they do in a great many of the darkest -coloured dogs, are not so greatly objected to, but the less the better, as the Deerhound is a self-coloured dog. A white blaze on the head, or a white collar should be heavily penalised. In other cases, though passable, yet an attempt should be made to get rid of white markings. The less white the better but a slight white tip to the stern occurs in the best strains.
HAAR: Ruig maar niet overmatig behaard. Een wollige vacht is onaanvaardbaar. De juiste vacht is een dikke, vast aanliggende ruige vacht, die stug of hard aanvoelt. Het haar op het lichaam, hals , voor- en achterhand moet hard en stug zijn met een lengte van ongeveer 8 tot 10 centimeter. Het haar op het hoofd, borst en buik is veel zachter. Er is enige franje aan de binnenkant van de voor- en achterbenen.
KLEUR: Donker blauwgrijs, donkere en lichtere variaties van grijs en gestroomd zowel als geel, zandkleurig rood en rood-reekleurig met zwarte aftekeningen. Een witte borst, witte tenen en een kleine witte punt aan de staart zijn toegestaan maar hoe minder wit hoe beter, aangezien het een eenkleurige hond is. Een witte bles op het hoofd of een witte kraag is onaanvaardbaar.
De echte juiste harde vacht kom je nagenoeg niet meer tegen. Ook zijn er in bepaalde bloedlijnen veel vachten veel te kort en in andere lijnen zijn de hounds juist weer over behaard, met overdreven veel garnituur en onderwol. De oudere Deerhound krijgt meestal een vollere en langere vacht, tevens neemt het garnituur toe. In de vorige eeuw werd er regelmatig een woolly in gefokt om de bouw te verbeteren. De woolly is meestal sterker gehoekt en krachtiger van bone, ze zijn qua bouw meestal nagenoeg perfect. Zelfs een goed getrimde woolly herkent u aan te veel en te zacht haar, vooral aan de poten en oren. De kleur kan in de loop van de Deerhound z’n leven regelmatig veranderen. Ze worden heel donker geboren en kunnen vervolgens oplichten tot zilvergrijs. Na vijf of zes jaar kunnen ze dan ineens weer heel donker zijn maar dit hoeft niet, ze kunnen ook zilvergrijs blijven. Voeding kan hierop van grote invloed zijn.
SIZE AND WEIGHT: Males : Minimum desirable height at withers 76 cm. Weight about 45,5 kgs. Females : Minimum desirable height at withers 71 cm. Weight about 36,5 kgs.
WEIGHT AND SIZE: Should be from 85 to 105 lbs. in dogs and from 65 to 80 lbs. in bitches. Height of dogs should not be less than 30 inches and bitches 28 inches at the shoulder, respectively.
GEWICHT EN MAAT: Reuen: minimaal gewenste schofthoogte 76 cm. Gewicht 45,5 kg. Teven: minimaal gewenste schofthoogte 71 cm. Gewicht 36,5 kg.
We zien best wel vaak dat uitmuntende “kleine” rasvertegenwoordigers op een lagere plaats eindigen in de showring dan (zeer) goede grotere exemplaren. Dit is natuurlijk een kwalijk iets. Natuurlijk moet de Deerhound niet te klein en fijn worden maar de minimum maat is al een keer verhoogd en we moeten er voor waken dat het geen verfijnde Ierse Wolfshonden worden. En eerlijk gezegd heb ik in al die 29 jaar nog maar één keer een te kleine Deerhound gezien.
FAULTS: Any departure from the foregoing points should be considered a fault and the seriousness with which the fault should be regarded should be in exact proportion to its degree and its effect upon the health and welfare of the dog and on its ability to perform its traditional work.
DISQUALIFYING FAULTS: Aggressive or overly shy dogs. Any dog clearly showing physical or behavioural abnormalities shall be disqualified. N.B.: Male animals should have two apparently normal testicles fully descended into the scrotum.
FAULTS: Thick ear hanging flat to the head, or heavily coated with long hair. Curl or ring tail. Light eye. Straight back. Cow hocks, weak pasterns, straight stifles, splay feet, woolly coat, loaded and straight shoulders, white markings.
FOUTEN: Iedere afwijking van de voorgaande punten moet als een fout worden beschouwd en de ernst waarmee de fout wordt beoordeeld moet in de juiste verhouding staan tot de mate waarin het effect heeft op de gezondheid en het welzijn van de hond en op de mogelijkheid om zijn oorspronkelijke werk te verrichten.
DISKWALIFICERENDE FOUTEN: Agressieve of te schuwe honden. Iedere hond die duidelijke lichamelijke- of gedragsafwijkingen vertoont moet worden gediskwalificeerd. N.B.: Mannelijke dieren zouden ogenschijnlijk twee normale in het scrotum afgedaalde testikels moeten hebben.
Veel voorkomende fouten op dit ogenblik zijn: atypisch hoofd, te lichte ogen, te grote oren, geen sterke nekaanzet, te steil in front, te vlakke rugbelijning, te weinig ribwelving en te zwakke voeten. Dit zijn dus punten van aandacht voor de keurmeesters en fokkers. In de oude standaard wordt ook ‘witte aftekeningen’ genoemd. Het komt eigenlijk niet voor maar de laatste tijd zie je wel eens hounds met een borstvlek die tot onder de kin doorloopt. Ik zou dit toch als fout willen bestempelen. Het is natuurlijk erg moeilijk om in de showring te kunnen beoordelen of een Deerhound wel geschikt is voor zijn werk. Het “grappige” is dat er nagenoeg geen keurmeesters zijn die ooit een Deerhound ECHT hebben zien werken, dus hoe moeten die nu weten hoe een Deerhound een hert neerhaalt? Je kan als keurmeester alleen maar constateren dat de hound wel of niet goed in elkaar zit, wel of niet goed kan lopen en wel of niet goed bespierd is. Wat ik wel zinnig vind is de toevoeging van de karaktereigenschappen. Het schijnt toch nodig te zijn om dit extra te vermelden en het is alleen maar te hopen dat mijn collega-keurmeesters hier ook meer naar gaan keuren want het komt toch regelmatig voor dat zeer angstige exemplaren gewoon geplaatst worden of zelfs winnen!
Ook heeft de Engelse Deerhound Club gelijktijdig met de eerste standaard een lijst met punten samengesteld in volgorde van belangrijkheid.
POINTS OF THE DEERHOUND (in order of importance).
1. Typical. A Deerhound should resemble a rough coated greyhound of larger size and bone.
2. Movement easy, active and true.
3. As tall as possible consistent with quality.
4. Head – long, level, well balanced, carried high.
5. Body – long, very deep in brisket, well sprung ribs and great breadth across hips.
6. Forelegs – strong and quite straight, with elbows neither in nor out.
7. Thighs – long and muscular, second thighs well muscled, stifles nicely bent.
8. Loins – well arched and belly well drawn up.
9. Coat – rough and hard, longer and softer beard and brows.
10. Feet – close and compact with well knuckled toes.
11. Ears – small with greyhound-like carriage.
12. Eyes – dark, moderately full.
13. Neck – long, well arched and very strong with prominent nape.
14. Shoulders – clean, set sloping.
15. Chest – very deep but not too narrow.
16. Tail – long and slightly curved, carried low.
17. Teeth – strong and level.
18. Nails – strong and curved.
Punt 1. Type is natuurlijk het belangrijkst en ik wil u er wel op wijzen dat er momenteel types rondlopen die niet aan de standaard voldoen. Daarom is het wel heel belangrijk om het beeld van het juiste type voor ogen te houden. Het juiste type bestaat immer uit gebogen lijnen en de borstomvang is groter dan de schofthoogte. Sleutelwoorden: robuust, krachtig en elegant.
Punt 2. Gangwerk, in deze puntenlijst staat, integenstelling tot de allereerste standaard, dus wel iets over het gangwerk; namelijk EASY, ACTIVE and TRUE. Norah Hartley omschrijft het gangwerk als volgt; “van opzij gezien zou de hound een goede paslengte moeten hebben met zowel de voorpoten als de achterpoten, veel grond beslaand met iedere stap. De voeten komen goed van de grond – ‘daisy clipping’ is niet gewenst maar natuurlijk ook geen ‘hackney’ beweging. Van voren en van achteren gezien moeten de poten vrij parallel ten opzichte van elkaar en in een rechte hoek met de grond, niet naar binnen of naar buiten zwaaiend, bewegen: in komen en gaan moet het lijken alsof de hound maar twee benen heeft”. Dit laatste is natuurlijk biodynamisch niet verantwoord. Als de hound op deze manier zou lopen zou zijn hele lichaam heen en weer slingeren, het zwaartepunt verplaatst zich constant van links naar rechts. Zeker bij onze hounds zien we al gauw dat ze in een hogere snelheid gaan “single tracken”.
Punt 3. Grootte stamt natuurlijk uit de begin periode. Toen waren de meeste Deerhounds sowieso veel kleiner dan nu. Nu is de kleinste Deerhound zo groot als toen de normale maat was. Grootte is geen probleem in ons ras.
Punt 4. Hoofd. Hier staat hoog gedragen, dat doen Deerhounds als ze wild verwachten, als ze in een gebied lopen dat interessant voor ze is. Maar als u een gebalanceerd gangwerk wil zien moeten ze het hoofd niet hoog dragen, dit kan anatomisch gezien niet samen gaan.
Punt 13. Een sterke nekaanzet is vereist om een hert neer te kunnen halen. Helaas zien we “the prominent nape” maar zelden.
Punt 17. Gelukkig hebben we bij de Deerhound geen echte gebitsproblemen. Heel soms zien je een tanggebit, of een bovenbeet maar het missen van elementen is zeldzaam.
Een paar zeer belangrijke punten, die juist zo kenmerkend zijn voor de Deerhound, wil ik nogmaals aanhalen.
Zoals;
De Deerhound is opgebouwd uit gebogen lijnen, er behoort niets hoekigs aan een Deerhound te zijn. Van het puntje van de neus tot het puntje van de staart hoort één vloeiende lijn te zijn. De onderbelijning is een S-vorm. Vanaf de duidelijk voelbare voorborst, via het borstbeen dat bijna tot de ellebogen rijkt en vrij lang doorloopt, gaat de lijn vrij sterk omhoog in de opgetrokken lendepartij. Maar deze mag niet op een wespentaille lijken. Robuuste elegantie, zijn de woorden die van toepassing zijn.
Een citaat van Captain Graham : “The general appearance should be striking, elegant and aristocratic to a marked degree, and nobility of carriage is a very strong feature in the breed”.
Het hoofd bestaat uit evenwijdige lijnen, oftewel neus- en schedellijn lopen nagenoeg parallel. Als de voorsnuit naar beneden wijst is de hound “downfaced”, dat is goed voor een Bulterriër maar niet voor een Deerhound. Tevens verliest het hoofd hierdoor adel.
De voeten zijn zeer belangrijk! De voetzooltjes moeten groot en dik zijn. Het moet erop lijken dat de Deerhound rubberen balletjes onder zijn voeten heeft. Zoals bij iedere windhond moeten ook de voeten van de Deerhound enorme klappen op kunnen vangen. U moet niet vergeten dat ze met zo’n 50 kilometer per uur en een goede reu al gauw met een 45 tot 50 kilo, in volle rengalop iedere keer op één voet neerkomen. Dan moeten te voeten wel sterk en krachtig zijn!
In de standaard staat vrij veel geschreven over de oren maar wist u dat hoe gekker een Deerhound met z’n oren kan doen, hoe beter de oren zijn? En hoe kleiner, hoe beter… maar wat is klein? Als u het oor naar voren trekt en het komt tot de buitenste ooghoek of net op het oog, dan heeft u een klein oortje. Ook moeten de oren niet vlezig aanvoelen.
De standaard beschrijft natuurlijk een volwassen Deerhound. Daar de meeste Deerhounds vrij jong geshowd worden en al snel hun kampioenschappen bij elkaar gesprokkeld hebben, zien we relatief weinig uitgegroeide Deerhounds in de ring. Een Deerhound teef is meestal pas “af” op een leeftijd van ongeveer 3 of 4 jaar en de reu kan al gauw pas 5 jaar zijn als hij echt uit gegroeid is. Ook het garnituur kan pas op veel latere leeftijd goed doorkomen, dit is heel verschillend per bloedlijn. Als keurmeester is het daarom toch wel erg belangrijk om je wat meer in het ras te verdiepen en om te weten hoe een Deerhound zich in de loop der jaren verandert.
Ik hoop dat ik met deze “Standaard in woord en beeld” het één en ander wat duidelijker heb kunnen maken voor diegenen die daar interesse in hebben en hierdoor een bijdrage heb kunnen leveren aan het beter begrijpen, zien, aanvoelen en beoordelen van “The Most Perfect Creature of Heaven”.