Kostbare Genen – Waarom is verscheidenheid aan genen zo belangrijk voor onze honden
KOSTBARE GENEN – waarom is verscheidenheid aan genen zo belangrijk voor onze honden
Door Evelyn Kirsch
Vertaald door Caroline Y. van Zanten-Boomgaard
In de laatste jaren word de roep naar een brede genenpoel in de hondenfokkerij steeds luider. Genetici waarschuwen steeds weer voor de gevaarlijke weg van de gesloten hondenfokkerij. Maar waarom? We willen toch alleen het beste fokken. Het kan toch niet verkeerd zijn, als alleen de beste rasvertegenwoordigers in de fokkerij gebruikt worden. Waar is het probleem?
De hondenfokkerij was over de laatste honderd jaar hoofdzakelijk daarop gericht de rassen verder en verder te verbeteren of men probeerde tenminste de hoge standaard die men bereikt had te behouden. Dit werd gedaan door de stambomen zorgvuldig te bestuderen; daar mochten alleen de beste exemplaren in te vinden zijn. Gezondheid, karakter, atletisch vermogen en de uitmuntende standaardeigenschappen, dat is wat we willen. We letten erop dat alleen als bijzonder uitmuntend bekend zijnde rasvertegenwoordigers, in de stamboom aanwezig zijn. En de bloedlijnen moeten ook absoluut kloppen. Precies daarvoor waarschuwen de genetici. Waarom eigenlijk – wat is daar dan verkeerd aan?
Dat wat wij met deze aard van selectie zoeken, is maar een zeer klein deel dat door de genen bepaald wordt. De genen hebben ook zeer veel andere taken. Ze zijn bijvoorbeeld ook verantwoordelijk voor de vaardigheid van het lichaam om met temperatuurschommelingen om te kunnen gaan; ze zijn verantwoordelijk om het immuunsysteem sterk te houden of ook voor de vaardigheid van een hond om met stress om te gaan, enz., enz. Deze vaardigheden kunnen verloren gaan en zijn ook bij vele rassen reeds sterk gereduceerd. Onze manier van honden fokken leidt tot toenemende problemen zoals allergieën, kanker en andere zogenoemde beschavingsziekten. Maar waarom is dat zo?
Fokzuiverheid (Homozygotie) of fokonzuiverheid (Heterozygotie)
Door meer dan honderd jaar selectief te fokken, zijn onze rassen sterk uniform geworden. De meeste rassen zijn duidelijk van andere rassen te onderscheiden. De winnaars van tentoonstellingen zien er bijna allemaal hetzelfde uit en de sporthonden zijn de snelste en behendigste geworden. Tot deze resultaten zijn we gekomen omdat over vele jaren de genenpoel van onze honden steeds fokzuiverder is geworden. Zogenoemde ras-fouten zijn door deze selectie zover teruggedrongen dat ze in de meeste gevallen totaal niet meer in een ras voorkomen. We hebben ze verloren. “Dat is toch ook goed zo”, wordt er dan gezegd. Maar wie weet wat we nog meer verloren hebben, wat we niet direct kunnen beoordelen of zo snel herkennen. Aan te bevelen lectuur over dit onderwerp is het boek “Rassehundezucht Genetik Für Züchter und Halter” van Irene Sommerfeld-Stur. Zij verklaart uitvoerig de huidige stand van kennis, hoe genetica functioneert en welke mogelijkheden wij nog hebben de voorhanden zijnde genenpoel te behouden en niet nog meer van de bruikbare genen te verliezen.
Het is algemeen bekend dat in de genenpoel van een individu, voor iedere eigenschap een dominante en een recessieve allel aanwezig is. Iedere eigenschap (behalve de geslachtscellen) is in de genenpoel dubbel aanwezig. Dit principe is heel vereenvoudigd in het volgende voorbeeld verklaard: brindle. Brindle is dominant en niet-brindle is recessief. Ondanks dat brindle dominant is, zien we niet aan de buitenkant of dat individu fokzuiver of fokonzuiver brindle is. Dus als we een brindle reu paren aan een niet-brindle teef, zullen de directe nakomelingen ook brindle zijn indien de reu fokzuiver (homozygoot) dat brindle-gen heeft maar ze dragen ook dat recessieve gen voor niet-brindle van hun moeder. Maar als de reu zowel een dominant gen voor brindle alsook een recessief gen voor niet-brindle draagt (heterozygoot) dan zullen met de niet-brindle teef alle directe nakomelingen rekenkundig 50% brindle en 50% niet-brindle zijn. Bij deze 50% niet-brindle nakomelingen is het brindle-gen verloren. We kunnen dus, als we willen, het gen voor brindle zeer snel binnen één generatie onherstelbaar uit onze rassenpopulatie laten verdwijnen als we alle brindle honden uit de fokkerij nemen. (Bij recessieve genen is het anders dan bij dominanten. Een recessief gen kan men er alleen uitfokken (als het al mogelijk is) als het door een genentest geïdentificeerd kan worden.)
Verlies van verscheidenheid aan genen – een gevaar
Het feit is dat we eigenschappen onomkeerbaar kunnen verliezen. We denken aan de problematiek bij de Mopshond. Door de zeer strenge selectie heeft hij zijn neus verloren – die is uit de genenpoel van het ras onomkeerbaar verloren. Alleen door het inkruisen van een vreemd ras kon men het er weer in fokken. Dat was door de oorspronkelijke fokkers zeker niet zo bedoeld.
Nu, wij windhond-vrienden zijn ver van het bedrijven van “Qualzucht” (het fokken van misvormde dieren). Maar ook onze honden hebben iets te verliezen. Zonder het te willen gaat door onze fokkeuze de verscheidenheid aan genen verloren en dat kan zelfs zeer gevaarlijk worden. Is dat waar? Waarom kunnen wij dan niet al die genen op geven, die men vroeger bondig als “Vulstof” genen aangewezen had?
De wetenschap is in het onderzoek naar de genoom al zeer ver gevorderd. Er wordt reeds zeer veel begrepen. In het lichaam van een levend wezen zijn zeer gecompliceerde functies en processen aan de gang waarbij totaal verschillende genen betrokken zijn. Genen tonen totaal verschillende samenstellingen, functies en eigenschappen. Dat een lichaam functioneert, komt doordat er werkelijk onoverzienbare biochemische effecten en wisselwerkingen bij betrokken zijn die door genen en het milieu bestuurd worden. De hond bestaat uit vacht, ogen, oren, tanden, huid, spieren, pezen, zenuwen, bloedvaten en niet te vergeten de inwendige organen. Al deze onderdelen bestaan uit verschillende weefsels en worden door meest verschillende dingen daartoe gebracht samen te werken. Uiteindelijk zijn het de cellen, die de basis vormen, die weer uit de kleinste bouwstenen als celplasma, celkern, mitochondriën enz., enz. zijn samen gesteld. Het bouwpakket van alle onderdelen is in het DNA te vinden dat in de celkern zit. Het DNA herinnert aan de structuur van een touwladder, dat bestaat uit suiker, fosforzuren en verschillende basen. Het is zeer moeilijk te begrijpen hoe al deze mechanismen samen werken maar we weten dat de functies van het lichaam onder anderen door proteïnen bestuurd worden. Er zijn enzymen, hormonen, immuun globine, membraanreceptoren en neurotransmitters. Die verschillende proteïnen zijn in constante samenwerking en wisselwerking met elkaar.
Genen zijn informatie-eenheden die de bouwinstructies voor de proteïnen bevatten. Ze liggen paarsgewijze op een plaats die locus heet. De twee genen op één locus noemt men allelen, één allel is van de vader en één van de moeder. Beide allelen kunnen identiek zijn (homozygoot of fokzuiver) of verschillend (heterozygoot of fokonzuiver). Verschillende allelen van een genoom coderen de proteïne met meer of minder verschillende samenstelling of verschillende functie. Als we aan het voorbeeld van brindle denken, is het voor de gezondheid en vitaliteit niet bijzonder belangrijk of een hond brindle of niet brindle is. Maar er zijn ook vele genen met een belangrijker functie, die bijvoorbeeld de gezondheid betreffen. Er zijn bijvoorbeeld defecte genen waar dat ziekmakende allel natuurlijk ongewenst is. Maar er zijn ook genen waarbij beide allelen, als ze verschillend zijn, ook gewenste verschillende eigenschappen hebben.
“De meeste erfelijke fouten hebben alleen een kans de hond te schaden als ze homozygoot aanwezig zijn, dus een verscheidenheid aan genen helpt daarbij te verhelpen dat defect mutaties zich treffen en onze honden ziek maken”.
Nuttige genen – hoe werken die
Als begrijpelijk voorbeeld noemt mevrouw Sommerfeld-Stur in haar boven vermelde boek: ”Op individueel niveau heeft een hond, die verschillende varianten van een gen draagt, het voordeel dat hij voor verschillende omgevingsomstandigheden een passend variant van het gen draagt. We noemen een hypothetisch voorbeeld. Een enzym dat voor de voorziening van energie, voor de werking van de spieren, verantwoordelijk is, komt in twee varianten voor die zich door hun temperatuurgevoeligheid onderscheiden. Variant A functioneert het besten bij een lichaamstemperatuur-bereik tussen 36,5˚ en 38,2˚ en variant B bij een temperatuurbereik tussen 37,4˚ en 39˚. Beide enzymvarianten verliezen aan activiteit als de lichaamstemperatuur boven of onder zijn individuele optimale werk-bereik stijgt of zakt.
Bij een hond, die homozygoot is voor de variant A, zal het enzym functioneren, en daarmee de energieverzorging voor de spieren, zo lang zijn lichaamstemperatuur niet boven de 38,2˚ stijgt. Maar bij lichte koorts zal deze hond een meer of mindere uitgesproken zwakte van de spieren tonen. Een hond, die homozygoot is voor de variant B, zal echter bij een onderkoeling, die zijn lichaamstemperatuur laat zakken tot onder 37,4˚, reageren met spierzwakte. De beste kaarten heeft een heterozygote hond die beide varianten van het enzym heeft”.
Een ander voorbeeld dat aantoont hoe waardevol heterozygotie is, beschrijft ze als volgt: “Maar ook eenvoudige dominantie-effecten verklaren de superioriteit van de hogere heterozygotie. Recessieve genen coderen in de meeste gevallen onwerkzame of minder werkzame proteïne. Dieren met een hoger aantal heterozygote loci hebben dus ook op meer loci tenminste een kopie van het dominante gen dat de functionerende varianten van het genproduct codeert terwijl dieren met een hoger aantal aan homozygote loci ook een hoger aantal aan recessieve genen, die proteïne met beperkte of falende efficiënte werking coderen, in dubbele dosis dragen”.
Zeer belangrijke genen, die vooral voor het gebied van de immuniteit verantwoordelijk zijn, zijn de genen van MHC (Major Histocompatibility Complex), ze worden DLA-genen genoemd. (DLA staat voor “Dog Leukocyte Antigen”). Deze genen zijn er in drie categorieën en zijn zeer goed onderzocht. Er zijn verschillende genen bij betrokken, waarbij enkele zeer polymorfe genen met veel allelen worden beschreven. Allelen van deze drie loci worden vaak in bepaalde allel-combinaties, die men ook als haplotype omschrijft, vererft. Meer als 144 zulke haplotypes zijn in meer dan 80 rassen gevonden.
Men heeft nu vastgesteld dat in enkele rassen deze verscheidenheid al sterk gereduceerd is. Mevrouw Sommerfeld-Stur beschrijft dat bijvoorbeeld “bij de Boxer en de Golden Retriever ….. in de DLA l-gen van de in totaal bij de hond bekende 51 allelen waren slechts 10 allelen te vinden”….. “van in totaal 144 haplotypes zijn bij een groot deel van de onderzochten rashonden slechts 2 to maximaal 4 verschillende te vinden”. Door het enorme verlies van deze zogenaamde haplotypes, wordt in de betroffen rassen het risico verhoogt om de huidig bekende beschavingsziekten zoals diabetes of de verschillende auto-immuunziektes te krijgen.
Het verlies van deze allelen gebeurt door de fokzuiverheid, door de homozygotie bij de betreffende loci, waar de verschillende allelen verschillende taken hebben. Dat is de prijs die we betalen als we de gewenste standaard- en prestatie-eisen door homozygotie fixeren.
Een bekend gevaar, waarover al veel in de rashondenfokkerij gediscuteerd is, is het fenomeen van de “Popular Sire”. Bijzonder succesvolle dekreuen, die ook al succesvolle nakomelingen hebben, worden vaak in de fokkerij in gezet. We weten al dat dit er toe kan leiden, dat een defect gen, dat de reu eventueel draagt, zich daardoor explosief kan verbreiden. Maar er is nog een ander gevaar. Als we alleen maar die paar super winnaars gebruiken, blijven andere honden buiten gebruik. Maar juist dezen, kunnen waardevolle genen hebben die geen andere fokhond van dit ras bezit. Daardoor kan een waardevolle eigenschap voor altijd verloren gaan.
Alleen de besten in de fokkerij?
Dat toont ons toch dat we anders moeten denken. Voor genetici is onze strategie “alleen de besten in de fokkerij” een fatale fout. We kunnen beter naar de strategie “alleen de slechtste uit de fokkerij” toe werken om onze kostbare genenpoel te behouden.
Fokkers moeten niet alleen in hun eigen foklijn denken, ze moeten aan de populatie denken. Door de vele jaren van selectie-fokkerij hebben we reeds zeer veel verscheidenheid aan genen verloren. We moeten nu ons uiterste best doen, om het bestaande zo volledig mogelijk te behouden. (En dan hebben wij bij enige windhonden nog een groot voordeel. We kunnen/konden altijd nog, naar exemplaren met een totaal verschillende genenpoel uit het oorsprongsland, teruggrijpen).
Door de generaties doorgevoerde in- en lijnteelt worden onze honden door een inteeltdepressie bedreigt. De inteeltdepressie, die tot steeds minder fitness, vitaliteit en vruchtbaarheid leidt, wordt door de steeds meer wordende homozygote defecte genen bevorderd. Defecte genen zijn voor het grootste deel recessief. Men kan ze, zolang ze in gemengde vorm aanwezig zijn, niet herkennen. Ze kunnen dus over langere tijd in onze rassen aanwezig zijn, zonder opgemerkt te worden. Door het toenemen van de fokzuiverheid zullen ze tevoorschijn komen. We worden dan geconfronteerd met een echt al lang bestaand probleem, waarop het dan erg moeilijk is om grip te krijgen.
Een goed gevulde gereedschapskist
Om onze honden zo gezond mogelijk te houden, moeten we naast de al lang bekende fokstrategieën, vooronderzoeken en andere dingen ook op de heterozygotie achten. Nu weten we dat de verscheidenheid aan genen met een gereedschapskist kan worden vergeleken. Met een groot aantal verschillende genen en genvarianten heeft een organisme meer mogelijkheden om op milieu-gevaren effectiever te reageren omdat een grotere selectie aanwezig is. Hoe meer verschillende genen, des temeer gereedschap er is dat dan eventueel specifieker kan werken. Als er geen hamer voorhanden is kan men een spijker waarschijnlijk ook met het handvat van een schroevendraaier in het hout slaan maar een hamer is in ieder geval het effectiefste gereedschap voor deze klus. Dat is de keuze. Wij hebben de taak onze gefokte honden een goed gevulde gereedschapskist te laten behouden.
In de toekomst zullen wij onze selectiecriteria zoals gezondheid, karakter, atletisch vermogen en uitmuntende standaardeigenschappen moeten aanvullen, namelijk met ‘verscheidenheid aan genen’.
BRON: RASSEHUNDEZUCHT – GENETIK FÜR ZÜCHTER UND HALTER von IRENE SOMMERFELT-STUR